Derogatiebeschikking heeft flinke gevolgen voor de hele Nederlandse landbouw

Afgelopen week is de conceptderogatiebeschikking onbedoeld voortijdig door de Europese Commissie (EC) online geplaatst. De verwachting is dat deze beschikking vrijdag 30 september 2022 definitief zal worden vastgesteld. Een deel van de aanvullende voorwaarden zal gelden voor de Nederlandse landbouw als geheel en daarmee ook bedrijven raken die niet deelnemen aan de derogatie. In dit artikel worden de belangrijkste nieuwe voorwaarden uiteen gezet.

Geen nieuwe derogatieverlening meer in grondwaterbeschermingsgebieden en in Natura 2000-gebieden
Vanaf 2023 is het niet meer mogelijk een derogatievergunning aan te vragen voor percelen gelegen in grondwaterbeschermingsgebieden en in Natura 2000-gebieden. Vanaf 2024 zal dit ook gaan gelden voor bedrijven in een zone rondom Natura 2000-gebieden. De aanwijzing van deze zones dient nog te worden vastgesteld, dit wordt ook meegenomen in de uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak in het NPLG. In de transitietegemoetkomingsregeling die het kabinet heeft aangekondigd, zal rekening worden gehouden met het snellere verlies aan mestplaatsingsruimte voor deze derogatiebedrijven.

Laagste derogatienorm en 20% verlaagde bemestingsnorm voor nutriënten verontreinigde gebieden
In de derogatiebeschikking is opgenomen dat Nederland door nutriënten verontreinigde gebieden moet aanwijzen. Dit betreft in eerste instantie de zuidelijke en centrale zandgronden en lössbodems. Vanaf 1 januari 2023 zullen ook de stroomgebieden van regionale waterlichamen, die slecht, ontoereikend of matig scoren voor nutriënten, worden aangemerkt als verontreinigde gebieden. Per 1 januari 2024 komen daar dan nog de gebieden bij waar de bijdrage van de landbouw aan de nutriëntenverontreiniging meer dan 19 % van de totale nutriëntenbelasting bedraagt.

In deze door nutriënten verontreinigde gebieden zal de laagste derogatienorm gelden. Voor de door nutriënten verontreinigde gebieden zal bovendien de hoogte van de gebruiksnormen, voor zowel derogatiebedrijven als niet derogatiebedrijven, gradueel verlaagd worden zodat deze in 2025 generiek met 20% verlaagd zijn. In 2026 geldt geen derogatie meer en gaat de gebruiksnorm naar 170 kg N/ha voor niet verontreinigde gebieden. Voor verontreinigde gebieden wordt deze met 20% verlaagd. In onderstaande tabel is deze afbouw van gebruiksnormen weergegeven voor stikstof. Of de generieke verlaging ook gaat gelden voor fosfaat is niet vermeld. Ook is nog niet duidelijk hoe de graduele verlaging van 2023 tot 2025 ingevuld wordt.


Tabel: Afbouwschema van derogatie en gebruiksnormen stikstof uit dierlijke mest


Mestproductieplafonds fosfaat en stikstof verlaagd
Sinds 2006 is de mestproductie door de veehouderij in Nederland gemaximeerd op 172,9 miljoen kilogram fosfaat en 504,4 miljoen kg stikstof. Deze plafonds komen overeen met de productiecijfers over het jaar 2002. Deze productieplafonds zijn vastgelegd in de Meststoffenwet. Deze nationale mestproductieplafonds voor stikstof en fosfaat worden in de beschikking bijgesteld naar de waarden van 2020. Dit betekent een verlaging van de nu geldende productieplafonds naar 150,7 miljoen kg fosfaat en 489,4 miljoen kg stikstof. De daadwerkelijke productie was in 2021 148 miljoen kg fosfaat en 471 miljoen kg stikstof en zit daarmee ruim onder deze plafonds. Er vindt vervolgens een graduele reductie van de geproduceerde mest plaats waarbij in 2025 minder dan 440 miljoen kg stikstof en 135 miljoen kg fosfaat geproduceerd wordt. Dit betekent per 2025 een verlaging van de mestproductie met 9% fosfaat en 7% stikstof, ten opzicht van de daadwerkelijke mestproductie in 2021.



Bufferstroken
De EC wil langs alle wateren in Europa bufferstroken van minimaal 3 meter breed hanteren. Daarom zijn bredere bufferstroken opgenomen in de beschikking, en gaan die voor de hele Nederlandse landbouwsector gelden.
Langs alle wateren zal in beginsel een bufferstrook van 3 meter gelden. Bij waterlichamen die voor de Kaderrichtlijn Water zijn aangewezen zal een bufferstrook van 5 meter gaan gelden. Indien de bufferstrook meer dan 4% van het areaal van een perceel beslaat is een terugvaloptie mogelijk met een smallere bufferstrook. Voor ecologisch kwetsbare waterlopen gelden deze terugvalopties niet. Hierbij zijn ten alle tijden bufferstroken van 5 meter aan de orde.
Daarnaast geldt dat de huidige verplichte breedte van bufferstroken voor bepaalde specifieke teelten (zoals beschreven in het Activiteitenbesluit milieubeheer) de minimumbreedte blijft.
Minister Schouten heeft aangegeven te bezien of rekening gehouden kan worden met ondernemers die al gewassen ingezaaid hebben in de zone die in nu ook bufferstrook zal worden.
Bovenstaande bufferstroken zijn een aanpassing op de bufferstroken in het 7e Actieplan. Er is niet vermeld hoe deze bufferstroken zich verhouden met de plannen in het Addendum bij het 7e Actieplan voor bufferstroken van 100-250 meter langs beekdalen op zandgronden.


Voorwaarden voor derogatiebedrijven
De voorwaarden voor bedrijven die deelnamen aan derogatie zijn vrijwel hetzelfde als de voorwaarden die op basis van de vorige beschikking golden. Dit betekent onder andere dat tenminste 80% van het areaal van derogatiebedrijven uit grasland bestaat, dat een landbouwer geen fosfaat uit kunstmest mag gebruiken, en dat een landbouwer een bemestingsplan moet opstellen en bijhouden. Nieuw is dat de verplichting tot het telen van een stikstofbehoeftig gewas na het scheuren van grasland op alle grondsoorten gaat gelden. Daarnaast gaan voor derogatiebedrijven op klei- en veengrond in nutriënten verontreinigde gebieden enkele voorwaarden gelden die op zand- en lössgrond al golden. Dit betreft de teelt van gras of bodembedekkers na maïs en de restricties voor het vernietigen van graszode.


Handhaving, invoering rVDM en electronisch bemestingsregister
Ten aanzien van de handhaving zal de uitvoering van de versterkte handhavingsstrategie mest worden vervolgd. De Peel, de Gelderse Vallei en Twente zijn eerder aangewezen als risicogebieden. De strategie dient te worden uitgebreid met regio’s waarvoor de risicobeoordeling laat zien dat er sprake is van een hoog risico op bewuste niet-naleving. Onderdeel van de VHS is het realtime verantwoorden van dierlijke mest (rVDM), waarop in de afgelopen jaren reeds een grote inspanning is gedaan. In de beschikking is opgenomen dat deze realtime verantwoording op 1 januari 2023 in zal gaan. Dit is in lijn met de eerdere planning van het Ministerie van LNV.

Voor zowel derogatie- als niet derogatiebedrijven zal gelden dat zij jaarlijks voorafgaand aan het groeiseizoen een bemestingsplan moeten opstellen. Per 2024 dient een elektronisch bemestingsregister in werking te zijn waarin de toepassing van meststoffen en productie van mest is opgenomen. Alle bedrijven dienen per 2025 gebruik te maken van dit systeem.

Derogatiebeschikking heeft flinke gevolgen voor de hele Nederlandse landbouw
Auteur: Rembert van Noort
Bron: Tweede Kamer brief LNV 28-9-2022 https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2022Z18019&did=2022D38324
Publicatie: 30-09-2022