Mest scheiden aan de bron in melkveestallen: grote kansen en praktische uitdagingen

In een project, genaamd ‘Gescheiden met Waarde’ is bij melkveehouders in het veenweidegebied rondom Zegveld onderzocht of en hoe de urine- en fecesfracties, 'gescheiden aan de bron', meerwaarde kunnen opleveren. Gekeken is naar emissies, grasopbrengst, nutriëntenbenutting, bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit. Ook heeft men onderzocht of verschillende toevoegmiddelen en verwerkingsmethoden van mestfracties nut hebben, en hoe het geheel uitvoerbaar is in de agrarische praktijk. Het onderzoek laat zien dat ‘mestscheiding aan de bron’ grote kansen biedt én praktische uitdagingen kent.

Bij de onderzochte bedrijven werd mest aan de bron gescheiden met een aantal verschillende vloeren waar urine doorheen stroomt en de feces niet. Deze scheiding geschiedde zeer effectief, dat wil zeggen: er ontstond een zeer schone urinefractie. De melkveehouder heeft daardoor twee meststromen:

  • Een urinefractie die slechts weinig organische deeltjes bevat. Deze heeft een snelle en hoge werking voor gewassen, maar ook een hoog risico op ammoniakemissie, zowel uit de mestkelder op de boerderij als bij het aanwenden op het land. Een aantal maatregelen (mestbehandelingen) is onderzocht om dit nadeel te voorkomen.
  • Een nog steeds vrij dunne fecesfractie. Deze is niet veel dikker dan drijfmest, maar wel te dik voor een standaard bemester. Dit leidt tot praktische uitdagingen met opslag en toedienen. Om de fecesfractie stapelbaar (werkbaar) te maken kan deze worden gemengd met stro of maaisel. Deze dikke fractie kan aeroob of anaeroob (= met of zonder lucht) worden opgeslagen. Een andere oplossing om de feces fractie stapelbaar te maken is door hem  nog eens mechanisch te scheiden. Dan ontstaat er dus drie mestfracties: de urinefractie, een vaste fecesfractie en een dunne fecesfractie. 

De onderzoekers stellen: ‘Hoe beter de scheiding, hoe meer controle’, voor zowel de benutting van nutriënten en organische stof als voor het beperken van emissies van ammoniak en broeikasgassen.

In het project zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd.

  • Van vijf stallen zijn mestmonsters genomen en geanalyseerd, en zijn emissies van ammoniak en broeikasgassen gemeten. Hiermee is inzicht verkregen in de variatie tussen bedrijven.
  • Van één bedrijf zijn urine- en fecesfracties diepgaander onderzocht in een incubatieproef met metingen van ammoniak en broeikasgassen. Hier heeft men ook het effect van mestbehandelingen (aanzuren e.d.) van de mestfracties onderzocht. Zie het gerelateerde artikel.
  • Een veldproef op gras van twee jaar waar men naar verschillende ecosysteemdiensten heeft gekeken.
  • Praktijkervaringen zijn gedeeld in bijeenkomsten, bedrijfsbezoeken en kleinschalige proeven.


Conclusies:

Grasproductie:

  • Met twee gescheiden fracties (dikke mest en urine) met elk een verschillende bemestende waarde kan de veehouder de verdeling van mineralen over percelen optimaliseren (meer mest naar percelen met een lage fosfaattoestand) en het tijdstip van het toedienen van met name de dunne fractie afstemmen op de grasgroei gedurende het groeiseizoen.
  • De urinefractie heeft een hoog gehalte ammoniakaal-stikstof (TAN) met een hoge werkzaamheid voor het gewas bij toedienen; de organisch gebonden stikstof in de fecesfractie werkt daarentegen trager omdat deze stikstof eerst moet worden afgebroken (gemineraliseerd) voordat hij kan worden opgenomen door het gras.
  • De dikke fractie opwaarderen met organische stofrijk materiaal zoals stro of maaisel geeft opbrengsten en een stikstofbenutting die vergelijkbaar zijn met drijfmest en (deels) hoger dan onbehandelde dikke fractie.
  • In de praktijk kunnen de opbrengsten en stikstofbenutting beter zijn dan bij drijfmest, zeker als de pH van de urinefactie is teruggebracht tot 5,5.


Mestwaarde en emissies:

  • Scheiding geeft in potentie een optimale benutting van nutriënten en organische stof en dus lagere verliezen naar het milieu.
  • Er is echter een risico voor juist hogere ammoniakemissies als de urinefractie onbehandeld blijft. Dit dilemma wordt groter naarmate de scheiding beter is.
  • Behandeling van de dikke fecesfractie is niet nodig omdat het een emissiearm product van zichzelf is.
  • Behandeling van de urinefractie is nodig om het risico op ammoniakemissie te verlagen (zie ook het gerelateerde artikel).
  • Hierbij geldt dat hoe beter de mestscheiding is, hoe kosten-effectiever deze behandeling van dunne fractie is. Dit is zo omdat er minder zuur of gemakkelijk afbreekbaar organisch stof nodig is, en omdat er minder bufferende werking van de mest is.
  • Met een adequate behandeling van de dunne fractie wordt de ammoniakemissie juist veel lager dan van drijfmest.
  • Mest scheiden leidt tot lagere broeikasgasemissies dan drijfmest, ook als de feces fractie stapelbaar wordt gemaakt door het toevoegen van stro of maaisel of als deze is verwerkt tot compost of bokashi.


Biodiversiteit

Opgewaardeerde dikke fractie waaraan extra organische stof is toegevoegd en verwerkt als compost of gefermenteerd is positief voor regenwormen. Dit is niet significant aangetoond in deze proef, wel in andere onderzoeken (de literatuur). Ook ten aanzien van insecten kon men geen conclusies trekken, omdat de natuurlijke variatie in het perceel groter was dan de verschillen tussen de behandelingen. De onbehandelde dikke fractie had een klein positief effect op insecten.


Praktijk

Een stalvloer die mest en urine bij de bron scheidt heeft effect op de gehele bedrijfsvoering met belangrijke voordelen voor diergezondheid, de bemestingsstrategie, het bodemleven, lagere emissies e.d. Het gaat echter niet vanzelf en in de praktijk zijn er voor zowel de urine- als de fecesfractie extra werkstappen nodig. Deze vragen vrijwel altijd om een aanvullende investering en steeds terugkerende arbeids-, materiaal- en onderhoudskosten.


Dit onderzoek laat dus zien dat mestscheiding aan de bron grote kansen biedt én praktische uitdagingen kent. Een samenvattend rapport is hier bijgevoegd.

Mest scheiden aan de bron in melkveestallen: grote kansen en praktische uitdagingen
Auteur: Jan Roefs
Bron: Louis Bolkinstituut
Publicatie: 30-04-2025