Uitrijdperiode voor drijfmest op grasland verlengd tot 15 september
Wiersma stelt dat ze met het verlengen van de uitrijdperiode ook voorkomt dat deze dierlijke mest nog moet worden afgezet op de mestmarkt en daarmee de druk op de mestmarkt verder wordt vergroot. De weersomstandigheden hebben ertoe geleid dat de begaanbaarheid van het land voor de agrariërs het gehele voorjaar moeilijk was en dat het hierdoor op heel veel plekken in Nederland niet mogelijk was om tijdig de dierlijke mest uit te rijden.
De Expertcommissie heeft beoordeeld in hoeverre een verlenging van de uitrijddatum van dierlijke mest nodig en mogelijk was, zodanig dat dit geen nadelige effecten heeft op de waterkwaliteit. De commissie komt tot de conclusie dat een verschuiving van de uiterste uitrijddatum van uiterlijk 31 augustus naar uiterlijk 15 september voor drijfmest op grasland mogelijk een gering verhogend effect zou kunnen hebben op de uitspoeling.
Door de natte omstandigheden zal de hoeveelheid minerale stikstof in de bodem echter waarschijnlijk niet zo hoog zijn en zal bemesting waarschijnlijk nog kunnen resulteren in een stikstofopname van de gewassen na 31 augustus. Ook constateert de Expertcommissie dat door de wijzigende klimatologische omstandigheden de groeiseizoenen verschuiven naar later in het jaar en dat de gewassen nog later in het jaar groeien en dus stikstof
opnemen. Dierlijke mest geeft ook organische stof in de bodem, die goed is voor
de bodemstructuur en de biodiversiteit.