Afbouw derogatie leidt tot 18% minder gebruik van dierlijke mest in 2030

De afbouw van derogatie en de maatregelen van het Zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn zullen er toe leiden dat in 2030 het gebruik van dierlijke mest met circa 18% zal zijn gedaald. Dat concluderen onderzoekers van Wageningen Environmental Research  op basis van modelberekeningen. De ammoniakemissie neemt landelijk met 8,8 kiloton per jaar af en de De nitraatconcentratie in het zuidelijke zandgebied en het lössgebied komt onder de drinkwaternorm van 50 milligram per liter. Het stikstofgevoelige natuurareaal onder de kritische depositiewaarde neemt landelijk met circa 7 procentpunt toe.

Vanaf 2023 wordt de derogatie in Nederland afgebouwd, waarna vanaf 2026 op alle landbouwgrond maximaal 170 kilo stikstof in dierlijke mest per hectare mag worden toegediend. Aanvullend op deze maatregelen heeft de Europese Commissie enkele extra maatregelen in de derogatiebeschikking van eind 2022 opgenomen. De mestproductieplafonds worden verlaagd, langs alle waterlopen moeten mestvrije bufferstroken worden ingericht. In de  Nutriënten Verontreinigde gebieden worden de mestgebruiksnormen verlaagd.


Daarnaast zijn er regels van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn van kracht, waarvan het minimale aandeel van rustgewassen in het bouwplan en de verplichting tot de teelt van vanggewassen op zand- en lössgronden de belangrijkste zijn. Ook nemen boeren bovenwettelijke vrijwillige maatregelen, vaak gestimuleerd door ecoregelingen van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid, het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer of het agrarisch natuur en landschapsbeheer.


Wageningen Environmental Research heeft met rekenmodellen de effecten van de afbouw van de derogatie en de aanvullende maatregelen in de derogatiebeschikking gekwantificeerd. Verder zijn ook effecten van de maatregelen van het zevende Actieprogramma meegenomen. Voor effecten op waterkwaliteit zijn ook bovenwettelijke vrijwillige maatregelen in de berekeningen verwerkt.  Bij de berekening van de toekomstige productie en verdeling van mest is uitgegaan van de gegevens in de Klimaat- en Energieverkenning van 2021. Aangenomen is dat bij de inzet van instrumenten om mestproductieplafonds van stikstof en fosfaat te verlagen, de dieraantallen in combinatie met excreties per dier leiden tot stikstof- en fosfaatexcreties die minstens 10% lager zijn ten opzichte van de mestproductie in 2020.


De onderzoekers hebben berekend dat door de combinatie van maatregelen de stikstofbemesting met dierlijke mest landelijk gemiddeld met 18% afneemt ten opzichte van het niveau dat berekend wordt voor de Referentieraming 2030. De fosfaatbemesting met dierlijke mest neemt procentueel ongeveer in dezelfde mate af. De stikstofbemesting met kunstmest neemt gemiddeld met 3% toe. Door het vervallen van de regel dat op derogatiebedrijven geen fosfaatkunstmest wordt gebruikt, wordt een lichte stijging van fosfaatgiften met kunstmest berekend.


De ammoniakemissie neemt landelijk met 8,8 kiloton per jaar af ten opzichte van die van de Referentieraming 2030. Het stikstofgevoelige natuurareaal onder de kritische depositiewaarde neemt landelijk met circa 7 procentpunt toe ten opzichte van het areaal berekend voor de Referentieraming 2030. Verder is berekend dat de emissie van lachgas en methaan met respectievelijk 0,3 en 0,7 megaton CO2-equivalenten per jaar afneemt ten opzichte van die van de Referentieraming 2030. Daarbij wordt opgemerkt dat de vermindering van de methaanemissie waarschijnlijk kleiner zou zijn bij de keuze voor andere uitgangspunten voor de verlaging van de stikstof- en fosfaatexcretie.


De nitraatconcentratie in het zuidelijke zandgebied en het lössgebied nemen met respectievelijk 5 en 9 milligram per liter af door de maatregelen, zodat in het zuidelijke zandgebied de nitraatconcentratie gemiddeld aan de drinkwaternorm van 50 milligram per liter kan gaan voldoen. De stikstofuitspoeling van landbouwgronden naar oppervlaktewater neemt in de zuidelijke provincies met 11 tot 14% af ten opzichte van de waarden berekend voor het scenario Referentieraming 2030. Het effect op de uit- en afspoeling van fosfor is kleiner.


Berekend wordt dat door het verminderde gebruik van dierlijke mest en de aanleg van bufferstroken de uit- en afspoeling van fosfor met 4 tot 6% afneemt in de meeste waterschapsgebieden. Lokaal en voor individuele waterlichamen kunnen de effecten groter zijn. De aanleg van bufferstroken en het verminderde gebruik van mest, in combinatie met maatregelen van het zevende Actieprogramma Nitraatrichtlijn, hebben naar verwachting een positief effect op de biodiversiteit. Het omzetten van grasland naar maisland of andere vormen van bouwland als gevolg van de afbouw van de derogatie kan mogelijk een negatief effect hebben op de waterkwaliteit, de biodiversiteit en de koolstofvastlegging in de bodem.


Meer informatie is te vinden in het rapport 'Effecten van de afbouw van mestderogatie op emissies van ammoniak en broeikasgassen en op waterkwaliteit'.

Bron: Ministerie van LNV, 14/07/2023
Publicatie: 15-08-2023